Raster- en vectorobjecten gebruiken
Wanneer u rasterobjecten tekent, verft u eigenlijk op een rasterlaag. Hoewel u een rasterobject op dezelfde manier maakt als een vectorobject, is het resultaat een vorm op pixelbasis. U kunt de pixels bewerken met rastergereedschappen.
De eigenschappen van een vectorobject — zoals de kleur van de omtrek en de vulling, de grootte en de locatie — kunt u heel gemakkelijk wijzigen. Verder kunt u de paden, contouren, lijnsegmenten en tekenpunten van vectorobjecten bewerken.
Zie Afbeeldingen maken voor meer informatie over vector- en rasterobjecten. Zie Werken met tekst voor informatie over vectortekst, zwevende tekst en het selecteren van tekst.
De structuur van een vectorobject
Om vectorobjecten te kunnen begrijpen, moet u vertrouwd zijn met de volgende termen.
• |
Object — alles wat u met het gereedschap Pen of Basisvorm maakt.
Elk object wordt vertegenwoordigd door een eigen grensvak. Een
object heeft eigenschappen die u kunt wijzigen, zoals de lijnstijl en
vulkleur. Elk object bevat één pad dat uit contouren en tekenpunten
bestaat. Zie Vectorobjecten uitlijnen, verdelen en schikken voor meer
informatie.
|
• |
Pad — bevat alle contouren in een object. De eigenschappen van het
pad worden bepaald door de eigenschappen van het object. Een pad
loopt van het beginpunt naar het eindpunt. Sommige paden zijn
gesloten, wat inhoudt dat de begin- en eindpunten ervan identiek
zijn.
|

Een voorbeeld van een gesloten pad

Een voorbeeld van een open pad
• |
Contour — bevat minimaal één lijnsegment. Een contour kan open
of gesloten zijn. Sommige contoureigenschappen worden bepaald
door de eigenschappen van het object, bijvoorbeeld de lijnstijl,
vulkleur en anti-aliasing.
|
• |
Tekenpunt — een punt op een pad of contour waarmee u de vorm
kunt definiëren. Zie Werken met tekenpunten voor meer informatie
over tekenpunten.
|

Een voorbeeld van een contour
• |
Lijnsegment — de rechte of gebogen lijn tussen twee tekenpunten.
Zie Lijnen trekken voor meer informatie.
|