Maskers bewerken
Wanneer u een masker bewerkt, wijzigt u het gebied of de mate van maskering. Wanneer u bijvoorbeeld over een object verft om het te maskeren, wordt hierdoor het gebied gewijzigd. Brengt u daarentegen een verloopvulling aan, dan wordt hierdoor de mate van maskering veranderd.
U kunt de transparantie van een masker omkeren, zodat zwarte pixels wit worden, witte pixels zwart worden en grijstinten de tegenovergestelde waarde krijgen, dat wil zeggen de maximumwaarde (255) min de huidige waarde.
Met een verloop-, patroon- of textuurmasker kunt u aantrekkelijke effecten maken. Met een verloopmasker varieert de dekking van een afbeelding van volledig verborgen tot volledig transparant door de afbeelding te vervagen of juist niet. Met een patroon- of textuurmasker varieert de dekking van de afbeelding in een herhaald patroon in de hele afbeelding.

Een verloopmasker gebruiken

Een patroonmasker gebruiken
U kunt de laageigenschappen van een masker wijzigen, zoals de naam, zichtbaarheid of dekking. Zie voor meer informatie Werken met lagen.
| Een masker omkeren |
Werkvlak Bewerken
1 |
Klik op een maskerlaag op het palet Lagen.
|
2 |
Kies Lagen |
| Een verloop-, patroon- of textuurmasker maken |
Werkvlak Bewerken
1 |
Maak een nieuw masker.
|
2 |
Klik op Maskergebied markeren |
3 |
Klik op de werkbalk Gereedschappen het gereedschap op de knop
Vlakvulling |
U kunt alle pixels in het masker vullen door op het palet Opties voor gereedschap Geen in te stellen voor de Afstemmingsmodus. |
4 |
Selecteer op het palet Materialen een verloop, textuur of patroon.
|
5 |
Klik op het masker om het voorgrondmateriaal toe te passen; klik
met de rechtermuisknop om het achtergrondmateriaal toe te passen.
|
Zie Maskers maken voor meer informatie over het maken van
maskers.
|
Zie voor meer informatie over verlopen, patronen en texturen
Verlopen gebruiken, Patronen gebruiken of Texturen gebruiken.
|